Glenn Strubbe:
"Maar ik hou (niet) zoveel van jou!"
Wat met de tegenoverdracht?



"De analyticus is vriend van de crisis", zo stelde Jacques Lacan. Eén van de meest complexe crisissen waarmee de analyticus af te rekenen heeft, is deze die te maken heeft met de inmenging van zijn of haar eigen onbewuste in de analyse, behandeling of begeleiding van zij die hij of zij behandelt. Freud noemde dit fenomeen de tegenoverdracht. Hoe benaderen we dit theoretisch en klinisch probleem? Is het een zegen of een gevaar wanneer de analyticus onbewust op zijn analysant of patiënt reageert? Wat kunnen of moeten we ermee?

Ik zal in eerste instantie een met klinische fragmenten geïllustreerd historisch overzicht geven van de verschillende uiteenlopende standpunten wat het werken onder tegenoverdracht betreft, waarbij ik verschillende auteurs met het onderwijs van Lacan en Jacques-Alain Miller zal confronteren. Vervolgens zal ik mijn eigen positie ten aanzien van het gegeven van de tegenoverdracht ondervragen aan de hand van fragmenten uit de eigen analyse en deze van collega's-analytici die daarover getuigen. Uit deze ervaringen valt immers heel wat te leren over de vraag hoe de eigen analyse kan toelaten de positie van analyticus voor anderen in te nemen.